Een tandarts mailt me (als eerste van drie casus):
‘Beste mevrouw Abraham-Inpijn, ik ga nog in sprookjes geloven. Een oude, mij bekende heer van bijna 80 jaar, kwam 2 maanden geleden voor extractie van een gebroken molar na een beet op een steentje in krentenbrood. Ik schrok, hij was vermagerd, hij voelde zich moe en slap en ik moest hem helpen bij het uit- en aandoen van zijn jas, iets dat hij vroeger nooit had toegestaan. De schouderbewegingen waren stijf en zichtbaar pijnlijk. Hij klaagde over een fel stekende hoofdpijn in vlagen. Hij had geen zin meer om zijn eten te verzorgen omdat hij toch geen trek had. Mijn idee was geweest om over een implantaat te praten, omdat het gat in zijn mond zichtbaar en groot was door het ontbreken van het naastgelegen element. Nu schoot door mij heen: die man heeft een maligniteit, niet meer praten over een voor hem toch dure ingreep van een implantaat. In plaats daarvan deed ik nog wat navraag waaruit bleek dat hij nog niet bij een arts was geweest: ’Hij redde het wel’. Ik raadde hem met klem aan zo snel mogelijk naar zijn huisarts te gaan, want dat het zo zeker niet goed ging en maakte een vervolgafspraak