Het woord ‘cel’ in de biologie hebben we te danken aan de Engelse wetenschapper Robert Hooke, laat in de zeventiende eeuw. Zijn microscoop met twee lenzen was lang niet zo krachtig als die ene lens van zijn tijdgenoot Antoni van Leeuwenhoek in Delft. Toch beschreef Hooke als eerste de microscopische structuur van kurk die op een (zonder microscoop zichtbare) bijenraat – of de cellen van een klooster – leek.
Hooke had geen vermoeden dat er celstructuren op een veel kleiner niveau waren, en dan niet alleen van kurk. Maar in de loop van de daarna volgende anderhalve eeuw werden de microscopen en technieken steeds verder verfijnd. In Berlijn in de dertiger jaren van de negentiende eeuw beweerde Matthias Jacob Schleiden op basis van de waarnemingen met zijn microscoop dat alle plantenleven uit cellen bestaat met in het midden van iedere cel een kern, ofwel een nucleus.

Tekening van Robert Hooke van de cellulaire structuur van kurk (17de eeuw).

Tekeningen van Theodor Schwann, vroeg in de 19de eeuw: de cellulaire structuur van tandglazuur (fig. 3 en 4) en van tandbeen (fig. 5).
Kügelchen
De jonge medische onderzoeker Theodor Schwann was een goede vriend en buurman van Schleiden. Door hun gesprekken kreeg Schwann het idee dat alle levensvormen uit cellen bestaan. In 1839 publiceerde hij op basis van zijn intensieve waarnemingen Mikroskopische Untersuchungen über die Uebereinstimmung in der Struktur und dem Wachsthum der Thiere und Pflanze. Schwann wijdde daarin zestien pagina’s aan tanden. Zo lezen we