“Als er een doedelzakband in Wijk bij Duurstede is mag jij op les, maar ik ga je niet iedere week naar Utrecht brengen”, zei zijn vader toen Gresnigt als jongetje van negen werd gegrepen door het geluid van de doedelzak. ‘Bij het kerstconcert dat we bezochten speelde een doedelzakspeler en ik was helemaal verkocht’, zegt hij nu. ‘Mijn vader dacht met die voorwaarde van het gedoe af te zijn, want die zag de bui al hangen. Zo’n doedelzak maakt een enorm geluid tenslotte. Maar laat er nu in Wijk bij Duurstede wél een band bestaan. Toen kon hij er niet meer omheen natuurlijk.’
Dus Gresnigt mocht les gaan nemen. Niet dat hij meteen een doedelzak in zijn handen kreeg trouwens, want de eerste anderhalf jaar oefent de leerling op een instrument dat nog het meest op een blokfluit lijkt. Eerst de vingerzetting oefenen en noten leren lezen, en dan de eerste liedjes oefenen: Amazing grace en Green hills of Tirol. ‘Je moet de doedelzak echt verdienen’, zegt hij. ‘Maar uiteindelijk krijg je een leeninstrument en dan begint het zware werk. Als je doedelzak speelt, moet je veel dingen onafhankelijk van elkaar tegelijk kunnen doen. Je moet niet alleen de zak opblazen, maar je moet de druk ook continu gebalanceerd weten te houden want anders wordt het geluid dat eruit komt echt kattengejank. Daarnaast moet je ook nog eens de melodie spelen met je