Kinderen die worden mishandeld vragen haast nooit om hulp. Wel zenden ze indirect en meestal onbedoeld signalen uit. Verwondingen, blauwe plekken, kapotte of te kleine kleding, een morsig of vies uiterlijk zijn zichtbaar, maar veel vaker is het gedrag van een kind aanleiding dat jij je afvraagt of er iets aan de hand is. Het signaleren van kindermishandeling is helemaal niet simpel. Het gaat niet om één waarneming die het vermoeden van mishandeling door ouders doet rijzen, maar om een optelsom van waarnemingen die je op juiste waarde moet schatten (afbeelding 1–2). Daarbij is het oppikken van signalen ook nog eens lastig. Een waarneming met een verontrustend gevoel (afbeelding 3).



Iets dat afwijkt van wat je ‘normaal’ vindt. Letsel of gedrag: het verraadt dat er iets bijzonders aan de hand is – of toch niet? Van belang is dat als je als zorgverlener iets opvallends ziet, openstaat voor de gedachte dat dit wellicht voortkomt uit kindermishandeling. Het gaat om het ‘pluis-niet-pluisgevoel’: gezonde achterdocht die niet uitsluit dat een kind thuis te maken heeft met verwaarlozing, mishandeling of zelfs misbruik (afbeelding 4–6).
