Er was een tijd waarin Nederland drie hoogleraren preventieve tandheelkunde kende, in Utrecht, Nijmegen en Amsterdam. Dit was zo in de beginjaren van Cor van Loveren’s carrière als tandarts, de hoogtijdagen van de preventieve tandheelkunde. ‘Het gebit was slecht’, zegt hij, ‘niet alleen van kinderen, maar van de brede laag van de bevolking. De noodzaak was dus groot. De strijd over de toevoeging van fluoride aan het drinkwater was verloren, maar we hadden die drie hoogleraren. Er was dus volop aandacht voor het onderwerp preventieve tandheelkunde en er werden veel programma’s uitgevoerd in wat we nu de publieke gezondheidszorg zouden noemen, samen met de consultatiebureaus en de jeugdtandverzorging vooral gericht op cariës bij kinderen. Heel erg nodig, want die kindergebitten waren zo slecht dat voor het twintigste levensjaar alle kiezen gevuld waren. Cariës werd daardoor gezien als een probleem van de jeugd – maar inmiddels weten we op basis van cohortstudies dat de cariës in de daaropvolgende levensjaren gewoon doorgaat. De cohortstudie in Nieuw-Zeeland bijvoorbeeld, waarin mensen vele jarenlang zijn gevolgd, toont dit duidelijk aan.’

Cor van Loveren
Kentering
De toevoeging van fluoride aan tandpasta gaf een enorme boost aan de mondgezondheid onder de algemene bevolking, maar eind jaren tachtig begon dit effect af te vlakken en niet iedereen profiteerde ervan. Wat is daarvoor de verklaring? ‘Dat is moeilijk te bepalen’, zegt Van Loveren, ‘want het is een wicked problem. Er zijn zoveel factoren