Introduction
Onder de spijkerschrifttabletten in de bibliotheek van de Assyrische koning Assoerbanipal van rond 700 voor onze jaartelling, bevinden zich medische teksten die toen al eeuwen oud waren. We lezen daarin hoe de genezers en priesters in Babylon in het Tweestromenland (of Mesopotamië, de bakermat van de Westerse beschaving, tussen de rivieren de Eufraat en de Tigris in Irak) een mengsel van bovennatuurlijke, praktische en medicamenteuze technieken toepasten. Ook de aanpak van tandheelkundige aandoeningen werden op de tabletten beschreven:
‘De God Anu bestond en nadat deze de hemel had geschapen, schiep de hemel de aarde, de aarde de rivieren, de rivieren de kanalen, de kanalen het moeras, en het moeras de worm. De worm ging huilend naar Sjamasj [de zonnegod], zijn tranen vloeiden voor Ea [de watergod], vragende: ‘Wat zal jij mij voor voedsel geven? Wat zal jij me geven om op te zuigen?’
‘Ik zal jou de rijpe vijg en de abrikoos geven.’
‘Wat heb ik daaraan, de rijpe vijg en de abrikoos? Til me op en zorg ervoor dat ik tussen de tanden en het tandvlees blijf wonen! Het bloed van de tand zal ik opzuigen, en in het tandvlees zal ik zijn wortels knagen!’
Daarop geeft Anu de opdracht: